De politie is je beste vriend. Zal best, maar waarom voel ik dat dan niet? Naast mij op de linkerrijstrook van de A79 rijdt een politieauto met twee govies erin. Een oudje en een jonkie. Ze halen me niet in, maar blijven in hetzelfde tempo naast me rijden. Leuk voor hen. Het jonkie, de bijrijder, gebaart naar me en wijst op zijn gordel. In de hoop dat ze alsnog gewoon doorrijden, dwing ik mezelf vooral geen oogcontact te maken.
Dat is niets om na te doen. Even later manoeuvreert het duo me met knipperend VOLG-commando de berm in. Het jonkie stapt uit. Ik trek mijn gezicht in de plooi en wacht wat er komt. Hij hurkt neer bij het portier en zegt: ‘Mevrouw.’ Wat ik een gepast begin van onze conversatie vind. Daarna kijkt hij de auto in en vervolgt: ‘Ik zie dat u uw riem verkeerd om heeft.’
Niet altijd, maar wel minstens een week per maand voelt mijn lijf gezwollen. Heeft iets te maken met de hormoonhuishouding. Soit. De zwelling bevindt zich ter hoogte van de borstpartij. Thuis weten ze dat het zelfs gevaarlijk is, om tijdens die periode alleen al in die richting te wijzen. U begrijpt misschien al dat ik over het dragen van een autogordel op zulke dagen kort kan zijn. Dat gaat niet. Tenminste, niet zoals het hoort.
Inmiddels is ook de seniorcollega uitgestapt. Hij komt met een zware, nogal gender-specifieke pas op mijn auto af. Zijn heuppistool hupt vervaarlijk mee met elke beweging. Ik moet opschieten, denk ik. Voordat deze gast zich ermee gaat bemoeien, moet het klaar zijn. Een misdrijf als dit, weet ik toevallig, doet al gauw 140 euro.
‘Komt u wel eens bij de slager?’ vraag ik snel. ‘En ziet u dan in de vitrine wel eens een varkensrollade liggen? Zo’n bonk roze vlees waar het slagerstouw dwars doorheen snijdt? Ja? Kijk, zo voelt een autogordel als mevrouw ongesteld is.’
Het jonkie laat zich niet van de wijs brengen. Antwoordt ontwapenend: ‘Ik zou liegen als ik zeg dat ik dat begrijp.’
Deze column is gepubliceerd in de Limburgse kranten op 3 november 2017.