‘Deze kassa is gesloten’ staat er op het bordje. Een kleine, tandeloze dame van een jaar of zeventig staat er al even te wachten. Naast de gesloten kassa is nog een kassa. Eentje die wel open is. Maar de juffrouw die daar achter staat heeft het dametje niet gezien. Ze is te druk met andere klanten. ‘O, hier komt niemand, ik moet daar staan,’ concludeert ze zelf al. Ze schuift voor me in de rij, twee kaartjes elastiek stevig vastgeklemd in de linkerhand. Aan haar rechterarm bungelt aan korte hengsels een zwarte tas. Ideaal om een baksteen in mee te dragen. Maar dat geheel terzijde.
‘Moet je zien wat ik ben afgevallen,’ zegt ze. Ze neemt met haar vrije hand beide helften van haar jas beet en trekt hem zo ver mogelijk naar voren. ‘Mijn man is ziek. En moet je nu eens kijken hoe groot mij alles is.’ Er past inderdaad nog een heel mens tussen. Zonder een reactie af te wachten, ratelt ze door: ‘Ik zeg, gooi me er hier maar uit dan kan ik nog even naar de HEMA en de…’ ‘Mevrouw, u mag,’ zegt de kassajuffrouw, die al een tijdje heeft staan meeluisteren.
Het dametje draait zich om. ‘Moet je zien wat ik ben afgevallen,’ zegt ze, nu tegen de verkoopster. De jas lijkt nog wijder dan zonet. ‘Mijn man is ziek. En moet je nu eens kijken hoe groot mij alles is.’ Wie zei ook alweer dat oude dames vaak gaan lijken op een jukebox met maar één plaatje? Mij hoor je niet lachen. Het voorland ligt om de hoek. De verkoopster knikt en zegt ernstig: ‘Dat is dan vier euro vijftig.’ ‘Niets past meer,’ antwoordt de dame en ze stopt het wisselgeld in haar portemonnaie.
Bij het weglopen kijkt ze nog even mijn kant op. ‘Ziekenhuis in en ziekenhuis uit hè.’ Ik zoek naar iets aardigs om te zeggen, iets waar ze wat aan heeft. Maar de goede bedoelingen blijven steken bij: ‘Het is wat.’ ‘Nee druk,’ verbetert ze prompt, ‘het is heel erg druk.’
Deze column is gepubliceerd in de Limburgse kranten op 13 oktober 2017.