De zwervers verslapen hun dagen op harde banken. Tegelijkertijd vindt een verliefd koppel als vanzelf een plek in de tuinen van de Tuilerieën. Arm in arm komt het aangeslenterd vanaf de fontein en vleit zich neer onder de bloeiende kastanjebomen. De geliefden bestellen wijn, hoewel ze vooral dorstig zijn naar elkaar. Hij bijt in haar oor, friemelt aan het mouwtje van haar blouse en kan zijn stoel niet dicht genoeg tegen de hare schuiven. Zij, een mooie jonge Filippijnse, laat het zich allemaal lachend aanleunen.
De glimmend gepoetste schoenen onder zijn nette pak doen vermoeden dat hij zijn zaakjes wel onder controle heeft, maar in weerwil van die onberispelijkheid heeft de lust hem helemaal te pakken. Dat de gasten op het terras hen met meer dan warme belangstelling gadeslaan, deert hem niet. Zijn verlangen is niet alleen tot in zijn handen gekropen. Wie beweert dat ruggen niet kunnen praten, kan hier zijn ongelijk komen halen. ‘Je t’aime moi non plus’ zingt deze rug en wel uit volle borst. Brigitte Bardot zou, om het mee te mogen zingen, opstaan uit haar graf. Maar die leeft nog en dan zeg je zoiets niet.Het duurt niet lang of het friemelen gaat over in zoenen. Terwijl in de verte de sirenes het stadsgeraas overstemmen, komt hier de kus van Rodin spontaan tot leven.
De gasten aan de tafeltjes in de buurt realiseren zich dat ze getuige zijn van iets bijzonders, iets intiems. Ze schuifelen op hun stoelen en wisselen geamuseerde blikken van het stelletje naar elkaar en andersom. ‘Laat ze maar’ en ‘moet kunnen’, knikken ze. Dan zwaaien ze nog eens naar de ober; dit vraagt om een volgend glas wijn. Ook de ober lacht, knipoogt en maakt huppelend een grap, die door iedereen begrepen wordt.
Ik heb er niets van verstaan, maar hij kan maar één ding betekenen: graag meer van dit soort romantische taferelen. Het zijn precies de signes d’amour, die deze in liefdesslotjes grossierende stad zo hard nodig heeft.
Deze column is gepubliceerd in de Limburgse kranten op 27 mei 2016.
Grand, l’amour gagne!!