Ons nichtje in Nijmegen is bevallen van een kleintje en daar gaan we graag naar toe. Terwijl de stortregens op het dak kletteren, wurmt de auto zich met het zweet op de voorruit tussen de logge vrachtwagens door. Voorwaarts en noordwaarts gaat de reis. Op naar de nieuwe wereldburger.
We treffen een allerliefst plaatje aan. Stralende ouders. Prachtig kindje. Een overgrootmoeder die ‘wat een dotje’ zegt en voorzichtig met de wijsvinger over het armpje aait. Er volgen verhalen over blije opa’s en oma’s, broers die opeens oom geworden zijn. De tafel is bezaaid met cadeautjes en beschuiten. Erboven hangt in een onzichtbare wolk: ‘nu zijn we een gezin.’Het plaatje trekt me terug in de tijd. Ik zie de kraamverzorgsters die ons destijds op weg hielpen, zo voor me. De eerste geloofde heilig in de drie R’s: rust, reinheid en regelmaat. Dat ze behalve met baby’s ook met moestuinen raad wist, kwam goed uit. Geroutineerd plande ze voedingstijden en strijkuurtjes om de aardappeloogst heen. Iets wat de verse vader erg deed glimmen. De tweede kraamhulp was uit ander hout. Zij smeet de R’s overboord en zette er L’s voor in de plaats. Want licht, lucht en liefde: dat is wat mensen nodig hebben. Verfrissend, maar toch werd het pas bij de derde hulp echt interessant. Die had geen letters nodig om de kraamtijd aan op te hangen. Zei eenvoudig: ‘Hoi, ik heet Cecile.’
Deze column is gepubliceerd in het Dagblad de Limburger op 24 augustus 2019.
Het lieflijk tafereel in Nijmegen zet ook een luikje open naar de toekomst. Ga ik straks ook oma worden? En zo ja, wat is dan het mooist om zo’n kleintje te laten zien? De Zuid-Limburgse heuvels of het Noord-Limburgse vlakke land? Ach, laat ik er niet op vooruit lopen. Want als het zo doorgaat, is er weinig meer over van dat geliefde vlakke land. Dan is het opgegeten. Door wat men kortweg ‘de vooruitgang’ noemt.