De naaktslakken zoeken hun heil in het bietenblad deze avond. Ook op de vochtige grond wemelt het ervan. Traag trekken de minder ambitieuze exemplaren er hun slijmerige sporen. Het blijft goed oppassen waar je je voeten zet. Behalve slakken, tref ik op de veldwegen van het Centraal Plateau ook zaken, waarbij ik me achter de oren krab. De ene keer zijn het afgedankte keukenkastjes en bankstellen. Een andere keer is het de complete inventaris van een inderhaast opgedoekte wietplantage. Stom. Ik had vanaf het begin alles mee naar huis moeten nemen en bewaren. Dan zou ik nu een museum kunnen beginnen. Welkom in het Proletarium.
De vondst van vandaag zie ik al liggen vanaf de heuveltop. Een grote oranje hoop steekt fel af tegen de veldweg. Dichterbij gekomen, zie ik dat de bovenlaag van de bult uit een deken bestaat. Zware stenen op de hoeken moeten voorkomen dat hij wegwaait. Pas wanneer ik er voorbij gelopen ben, hebben mijn hersens verwerkt wat de vorm van die bedekte bult vertelt: hier ligt een paard.
Ik doe een paar stappen terug. Inderdaad, het kan niet missen. Het hoofd, de romp, de benen. Een dood paard. Het ligt erbij, alsof het midden op de weg door zijn hoeven is gezakt en bij het uitblazen van zijn laatste adem op zijn zij is gerold. Iemand moet hem daarna met zorg hebben toegedekt met die deken. Een klein gedeelte van zijn neus steekt er net onder uit. Een straaltje vocht is uit de neusgaten gelopen. Het kleurt de lichte aarde donker. In de verre omtrek is geen mens te zien. En als ik het zoemen van de vliegen wegdenk, is er ook niets te horen. Ik laat het paard achter zoals ik het heb aangetroffen. Roerloos en stil gaat het de broeierige nacht in.
Gelukkig. De volgende dag is het dier weg. Alleen de deken ligt er nog, als een bezoedeld vod achtergelaten in de berm. Oprapen en meenemen? Mooi niet. Geen idee hoe het precies komt, maar opeens hoeft het niet meer zo nodig, dat museum.
Deze column is gepubliceerd in de Limburgse kranten op 10 juni 2016.
Welkom in het Proletarium.