In dit Siciliaans gehucht hoef je niet bang te zijn, dat je je vingers brandt aan de knoppen van een pinautomaat, want die is er niet. Wat er dan wel is? Een handvol huizen, een kerk en een hond, die als een uitgespreide dweil is gaan liggen op de stenen vloer in het portiek van ons logement. Het is hem vergeven. Het is de enige manier waarop hij zijn verhitte lijf kan helpen overleven. Verder klinkt er met tussenpozen een mannenstem die ‘Anna?’ roept, maar door niemand wordt gehoord. Het lijkt erop dat de Anna’s hier, besloten hebben om alles wat vermoeiend is hardnekkig te negeren.
Als het roepen eindelijk verstomt, hoor ik houten slippers klepperen. Het geluid weerkaatst tussen de geel gepleisterde huizen. Aan de overkant van de straat zit tegen de gevel geplakt, de buurvrouw op een keukenstoel. De mouwloze jurk opgetrokken tot net boven de knie. Zo kan ze zoveel mogelijk van het briesje vangen, mocht dat zo genadig zijn nog even langs te komen vanmiddag. Haar blote voeten rusten niet in maar op haar pantoffels. Die worden op een haar na geraakt, door de wielen van een auto die zich stapvoets door het straatje wurmt.
U voelt hem al, het begrip ‘bruisend’ is hier niet uitgevonden. En toch, of misschien moet ik zeggen juist daarom, heeft zich precies voorgedaan waar ik thuis al bang voor was. Ik wil hier niet meer weg. Drie dagen duurde het. Drie dagen, voordat ik bij het zien van een krotje met ‘te koop’ erop, mezelf hoorde zeggen: ‘Daar zou ik me wel mee redden. Want wat heb je hier meer nodig, dan de zee om naar te staren en een paar citroenen voor bij de vis?’
Wat welbeschouwd een vreemde uitspraak is, voor iemand die niet van hitte houdt.
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de Limburger op 14 juli 2018.
Ha!! Zo herkenbaar!
Ik snap je helemaal
Mooi Ank
Welgekozen en beeldend verwoord; Karakteristiek!
Gelukkig voor ons ben je teruggekomen.