Als je in Limburg woont, hoef je niet ver te gaan om het buitenlandergevoel te kunnen ervaren. Op het moment dat we Stein achter ons laten en het bord België voorbij rijden, voel ik het al: vanaf hier zijn we Hollanders. En wel een stel, dat op zoek is naar een paar fijne koopjes. Ook nog van die zuinige dus.
De handelaar op de markt in Eisden bij Maasmechelen, heeft zijn kippen uitgestald in overzichtelijke hokken. Keurig naar kleur gescheiden, wachten ze op hun nieuwe baasjes, terwijl een kraam verderop hun familieleden als bleekroze filets over de toonbank gaan. We wijzen drie stevige, gezond ogende exemplaren aan. Met een ferme zwaai belanden ze kakelend in een doos. Touw eromheen en klaar. Het eerste koopje staat.
Vlak voorbij de filets staat een kraampje met onderbroeken van de doordeweekse soort. Drie stuks voor nog geen tientje. Altijd handig om in huis te hebben, al is het maar voor de keer dat je onverwacht in het ziekenhuis belandt. Het duurt even voordat de jongen van de kraam in de gaten heeft dat hij klanten heeft. Maar als hij ons in het oog krijgt, komt hij glunderend aangelopen. Ouder dan twintig is hij niet. Hij mag dan enigszins hompelen en zoals mijn moeder goedhartig zou zeggen, ‘een beetje terug’ zijn, over service maak je hem niets wijs. ‘U kunt ze achter twee weken ruilen, mochten ze te klein zijn.’ Stoer overhandigt hij het wisselgeld: ‘En anderhalf maakt tien.’ Dan, met een ondeugende grijns van oor tot oor: ‘Zo, nu kunt u er weer tegenaan.’
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de LImburger en het LImburgs Dagblad op 25 september 2015.