Knuffelinsect
De laatste klanken van het Requiem galmen nog na in de kerk. De kist staat op zijn plek, pal voor het altaar. Als de dragers hun plaatsen in de banken hebben ingenomen, heet de kapelaan iedereen welkom. Ook de overledene wordt begroet. Een warm welkom, waarin woorden vallen als afscheid, herinneringen en verdriet.
Van de kist gaat mijn blik naar de familie in de banken. Van de banken naar de stenen vloer en van daaruit omhoog naar de gebrandschilderde ramen. Die blijven mooi, of je nu gelooft of niet. Via de ramen volgen mijn ogen een weg naar boven, helemaal tot in de nok. Pas dan zie ik hem. Hoog boven het hoofd van de kapelaan vliegt een vlinder rondjes in de lucht. Geluidloos en blij, alsof hij zojuist is vrijgelaten.
Hoe komt dat beestje daar? We leven niet in een tijd om te zeggen: vlinders bij de vleet. Daarnaast lijkt het me onwaarschijnlijk dat elke enigszins religieus uitgevallen atalanta bij het voorbijvliegen van een godshuis denkt: nu ik hier toch ben, pik ik maar meteen een misje mee. Misschien is dit knuffelinsect met zijn grote vleugels een gebaar van de begrafenisondernemer. Extra service voor vaste klanten. Ja, dat zal het zijn. Hij heeft deze morgen in alle vroegte in zijn hobbykasje de vlinder weggeplukt van een bloem. Daarna heeft hij hem heel voorzichtig in een potje gestopt. Om hem even later vlak voor de mis, toen de kerk nog leeg was, los te laten. En dat allemaal opdat wij, de nabestaanden elkaar troostend konden toefluisteren: ‘Zie je wel dat onze dierbare niet helemaal weg is? Kijk maar, daar vliegt hij.’
Typisch, dat deze herinnering nu aanklopt. Net op het moment dat ik me in een tuincentrum sta af te vragen, of er plek is voor een vlinderstruik in onze miniminituin. Niet echt dus. Maar stel dat die begrafenisondernemer er niks mee te maken had, toen. Dan zou het zomaar kunnen, dat in elke vlinder iemand woont. Toch?
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de Limburger op 6 april 2019.
Mooi..Ik zag ‘m fladderen.