Mijn hersens zijn er niet voor gemaakt. Al probeer ik het nog zo hard, het lukt me niet om te onthouden welk geluid bij welke vogel hoort. Er zijn zelfs dagen dat ik een duif voor een koekoek verslijt. Maar hoe erg is dat? Ik ben er nog nooit voor in elkaar geslagen, dus echt grote zorgen maak ik me niet.
Toegeven dat je van sommige zaken geen verstand hebt, is een constatering die getuigt van zelfkennis. En daar kun je maar beter genoeg van hebben. Voor je het weet, vertellen anderen je wie je bent. Het lijkt wel alsof er steeds meer nieuwetijds-priesters opstaan om de vertwijfelde burger van de 21e eeuw, te helpen met de vraag: wie ben ik? De een roept: je bent je brein. Een ander zegt: je bent je werkplek. En dan heb je er ook nog die durven te beweren dat je bent wat je draagt. Of nog erger, wat je eet.
Even over die laatste, dat je zou zijn wat je eet. Ik zeg: hatseflats-theorietje. En dat kan ik staven met keihard bewijs. Empirisch materiaal, want daar ben ik goed in, dubbele punt haakje sluiten. Wat niemand weet, ook mijn familie niet, is dat ik met plezier een tafelpoot door de blender haal, als mijn soep nogal aan de dunne kant is. Dat bindt beter dan bloem. Toch heb ik nog niet gezien, dat we hier gaandeweg meer op onze meubels lijken.
En wat te denken van ‘je bent wat je draagt?’ Als je het mij vraagt is dat van hetzelfde laken een pak. Humbug dus. Al zou ik het graag wíllen geloven, ik voel hem niet. Bovendien draag ik mijn kleding niet. Ik heb gewoon iets aan. Ben ik daarmee mijn korte broek als de zon schijnt? Of net zo verknipt als mijn trouwjurk uit 1990? Hm. Ik bedoel maar. Laat je niet gek maken. Je bent. Dat is al heel wat.
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de Limburger op 19 mei 2018.