Een vrolijke vader speelt ik-zal-je-pakken met zijn zoontje. Kraaiend van plezier klautert de peuter in het klimtoestel naar een plekje waar pa niet meer bij kan. Met een half oog op haar mobieltje kijkt de moeder glimlachend toe. Een eindje verderop, achter een perk met oranje afrikaantjes, liggen groepjes jongeren in het gras. Dankzij de platanen is er net genoeg schaduw om het uit te houden. Een paar opgeschoten jongens dollen met elkaar. Ze pakken één van hun maatjes vast en sleuren hem onder uitbundig gelach en geschreeuw naar de fontein, helemaal achter in het park. De oudere mannen, meesters in waardige verveling, bekijken het schouwspel vanaf hun houten bankjes en wisselen geamuseerde blikken van verstandhouding. De jeugd hè!
Maar deze jongens spelen niet alleen een balorig spelletje. Zij laten zien wat er in Turkije gebeurt als de politie, die op een paar honderd meter afstand in ronkende, grote autobussen klaar zit, het sein ‘veeg schoon!’ krijgt: Dan is het gauw gedaan met de rust in het Gezipark bij het Taksimplein, al roepen de waterverkopers nog zo vrolijk. Premier Erdogan houdt niet zo van kinderachtige spelletjes, hij is meer van het hardere werk. Waterkanonnen, rubberkogels, dat soort dingen.
Voor mijn voeten liggen de op karton geplakte foto’s van demonstrant-democraten. Zij praten sinds de rellen in juni niet meer mee. Ölümsüzdür staat er onder hun portretten op het gras. Ze zijn omrand met geplukte afrikaantjes. Naast mij staat een jongen van een jaar of twintig. Hij huilt geluidloos. Ölümsüzdür, onsterfelijk, voor eeuwig: het kan maar beter niet onder je naam staan als je nog barst van de dromen.
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de Limburger en het Limburgs Dagblad van 30 juli 2013.
Geplukte afrikaantjes voor dappere turken. Ik ben ontroerd.