Hoewel het niet echt mijn plan was, sta ik in Amsterdam opeens in de Nieuwe Kerk een kaartje te kopen voor de expositie over Marilyn Monroe. De posters met de foto van de Hollywoodster in een zwart colletje hebben me naar binnen gelokt.
Eigenlijk ken ik maar twee soorten vrouwen. De ene soort, is van het type dat bij het overstappen van een drempel gewoon ergens binnenkomt. De andere is van het kaliber dat niet binnenkomt maar verschijnt, en vervolgens als een vuurvliegje in de nacht alle blikken naar zich toetrekt. En daar nóg mooier van wordt. Ik hoef u niet te vertellen in welke categorie Marilyn Monroe valt.
Samen met de hordes andere bezoekers schuif ik langs de vitrines om een blik te werpen op de uitgebreide verzameling Marilyn-parafernalia. Van haar krulspelden uit 1950 tot een slaapmasker uit 1962, het jaar waarin ze stierf. Van een setje valse wimpers tot een pot creme van Erno Laszio (onthouden die naam). En niet te vergeten natuurlijk, de witte jurk uit de metroscene in The seven year Itch.
Tussen de vitrines staan borden met herkenbare quotes: ‘Ik kom weer op krachten als ik alleen ben’ en ‘ik heb teveel dromen om huisvrouw te zijn.’ Citaten die onderstrepen dat icoon Monroe niet alleen een toonbeeld van schoonheid was, maar ook een boegbeeld voor vrouwen die meer wilden dan soep trekken en buggy’s duwen.
Aardig om te zien allemaal. Zeker. Maar de etalagebenen spelen pas op bij het sluitstuk van de expositie. Aan de voet van het grafmonument van Michiel de Ruyter is een installatie opgebouwd uit hout en behang. De Farewell scene. Je ziet de vormen van een fotograaf, een rechercheur, een bed, een tafeltje met pillen. Alles bekleed met hetzelfde behang. De sterfscène van de wereldster waarin ze letterlijk opgaat in haar achtergrond. Een tafereel dat een diepe behoefte blootlegt die we, vuurvliegje of niet, allemaal kennen. De wens, zo één te zijn met je omgeving, dat je er niet of nauwelijks van te onderscheiden bent.
Deze column is gepubliceerd in de LImburgse kranten op 4 november 2016.