Wie denkt dat iedereen die in Noord-Limburg is geboren blij wordt van asperges vergist zich. Wat mij betreft mag die groentekoningin vandaag nog van haar voetstuk af. U raadt het al: er komt iets naars.
Als achttienjarig slungelmeisje, heel erg lang geleden, neem ik een vakantiebaan bij een aspergeteler. Het eindexamen is net achter de rug en ik wil in een paar weken een flinke financiële buffer aanleggen. Na deze zomer ga ik mij in iets heel nieuws storten: het studentenleven in Zuid-Limburg.
Asperges groeien niet aan bomen maar kruipen ’s nachts omhoog in maagdelijke zandbedden. Zes weken lang gaat de steekploeg in alle vroegte de rijen langs met het mes in de ene en het kistje in de andere hand. Dag na dag is het onafgebroken zoeken naar de barsten in de aarde. Onder elke scheurtje kan zich een oogstrijpe knaap verborgen houden, waarvoor de steker dient te bukken. Ontspannen na het werken is er niet bij. Kijk ik na het douchen in de spiegel, verschijnt er een roomwitte stengel met een paardenstaart. Even tingelen op de piano? Onmogelijk: in plaats van mijn vingers zie ik tien asperges over de toetsen kruipen. Zelfs een stukje fietsen brengt geen soelaas. Het lukt eenvoudigweg niet om naar het wegdek te kijken zonder de barsten in het asfalt op te merken. Daaronder verschansen zich exemplaren die met paars aangelopen koppen schreeuwen: ‘Haal me eruit, haal me eruit!’ Gruwel.
Geluidloos zing ik het uit tot Sint Jan, de laatste dag van het steekseizoen. Ben ik er rijker van geworden? Hm. Je bent natuurlijk ook rijk als je onbevangen kunt zeggen: ‘Ha heerlijk, sperges.’
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de Limburger en het Limburgs Dagblad op 21 juni 2013
“Hallo Ank,
Ik lees met veel plezier elke week je colom.
Herken het een en ander.
Knap zo als je dit kunt verwoorden.
Groet Marjan.”