Terwijl ik maandagmiddag naar de Plus fietste, nam Reinbert de Leeuw de Prins Bernard Cultuurfondsprijs in ontvangst. Koningin Máxima was speciaal naar Amsterdam gereisd, om hem in het muziekgebouw aan ‘t IJ de lauwerketting om te hangen. Een verdiende ode aan de grootmeester. Wie hem één keer aan het werk heeft gezien als pianist, als dirigent, als componist, zal dat met me eens zijn. Het is geen man die bezig is met noten, maar iemand die lijfelijk vertaalt wat overgave en bezieling is. Iemand die je de magie van muziek tot in je vezels kan laten voelen. Kortom: deze man maakt geen muziek. Hij ís het.
Tachtig jaar oud en wat een energie. ’s Middags nog in het muziekgebouw, ’s avonds alweer te gast bij DWDD. Daar vertelt hij dat hij liever niet bezig is met de vraag hoe lang hij nog heeft. Dat zou ik ook niet doen als ik hem was, want statistisch gezien is dat nog maar een jaartje of twee, drie, vier. Die tijd kan hij beter besteden aan datgene waarvoor hij geboren is, dan aan onbenulligheden.
In de jaren zeventig zette hij vergeten componisten opnieuw op de kaart. Een daarvan was Erik Satie, een eigenzinnig Fransman. Ik moet daar iets van hebben meegekregen. Hoe komen anders die partituren van Saties Gnossiennes op mijn piano terecht? En waarom wilde ik anders zo graag naar diens museumhuis, toen ik eens toevallig in Honfleur was?
Van dat huis herinner ik me trouwens weinig. Veel smalle gangetjes en een witte pianola op een zolderkamer. Dat is alles wat ervan is blijven hangen. Van zijn muziek echter des te meer. Als bevlogen amateur oefen ik me nog dagelijks het vel van de vingers op die trage, minimalistische Gnossiennes. Maar ik kan repeteren wat ik wil. Bij mij blijft het klinken, alsof noot A onderweg naar B, al een baard heeft voordat hij halverwege is. Terwijl als Reinbert de Leeuw die speelt… tjsa.
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de LImburger op 1 december 2018.